Wie moet er nou bang zijn voor wie?

OnlinePresenceMoeten werving en selectiebureaus bang zijn voor LinkedIn, vraagt iStockanalyst.com zich af en ook Recruiter.com denkt dat de recruitmentindustrie het in z’n broek zou moeten doen voor het ‘online professionele netwerk’. Immers, LinkedIn doet precies wat dergelijke bureaus ook doen: kandidatendatabases onderhouden, al dan niet effectief kandidaten screenen en het tot stand brengen of onderhouden van contacten en relaties. Vanaf de andere kant gezien stelt LinkedIn de werkzoeker in staat tot ‘eliminating the middle man’: je legt gewoon op eigen initiatief contact met de hiring manager. Klinkt inderdaad als de dood in de pot voor de industrie. Of is het eigenlijk andersom en moet LinkedIn bang zijn voor de recruitmentindustrie?

Het antwoord op die vraag beweegt zich rond het begrip ‘betrouwbaar’. “The general view from the people that we spoke to was that the community element of LinkedIn means the main data is trustworthy (member went to X university or worked at Y company)”, staat in een analyse van UBS over LinkedIn. Maar data op internet zijn nooit 100% trustworthy. 48-jarige mannen kunnen zich voordoen als oversekste puberjongens om meisjes uit de kleren te krijgen en slimme afpersers doen alsof ze je bank zijn, ontfutselen onnozele gebruikers hun wachtwoorden om vervolgens bankrekeningen leeg te halen. Je moet wel een ongelooflijk sukkelige figuur zijn om alles wat je op internet ziet aan te nemen op face value. ‘On the internet, nobody knows you’re a dog’. En het ‘community element’ van LinkedIn begint sowieso al steeds meer slijtage te vertonen en secundair te worden ten opzichte van het pushen van zoveel mogelijk betaalde content.

Double dipping

LinkedIn werkt – in de jacht op nóg meer omzet – zelf hard mee aan haar eigen onbetrouwbaarheid. Niet in de ‘main data’, maar wél in de manier waarop er mee wordt omgegaan. LinkedIn is als een headhunter die door een werkgever wordt betaald om een ​​vacature in te vullen, maar zonder scrupules óók geld aanneemt van een sollicitant – om ervoor te zorgen dat deze hoog in de zoekresultaten terecht komt. ‘Double dipping’, noemt Nick Corcodilos dat op de site van PBS. Een gevalletje ‘you can have the cake and eat it’. Dat gaat natuurlijk niet lang goed, al is LinkedIn niet de enige zondaar. Ook op vacaturesites kunnen zowel werkgevers als werknemers betalen voor het beïnvloeden van de zoekresultaten – naar beide kanten. CareerBuilder biedt al sinds jaar en dag de mogelijkheid voor “92% increased exposure” tegen betaling van het luttele bedrag van $150.

Einde aan de perceptie

“The most powerful element of LinkedIn is that it facilitates interaction and access between recruiters and candidates,” zegt de analyse en constateert dat dat hetgene is “that differentiates LinkedIn from some other channels, especially job boards”. Dat is mooi en makkelijk. Maar als vervolgens blijkt dat de informatie niet klopt – te mooi, overdreven, onterecht hoog geëindigd of zelfs gewoon niet waar – dan komt er op zeker moment vanzelf een einde aan de perceptie van ‘betrouwbaarheid’ van de  informatie. En dus ook aan de geloofwaardigheid van de drager, of dat nu LinkedIn is of een ander online kanaal. Dáár zou LinkedIn vooral bang voor moeten zijn. En dáár zou de ‘recruitmentindustrie’ op moeten inspelen.

Geef een reactie

1 Comment
  • Dirk Goossens
    says:

    Eens, als Linkedin content en advertenties gaat mixen dan gaat dat ten koste van de betrouwbaarheid, net als wanneer een krant dat zou doen. Als je daarentegen met de motorkap open laat zien waarom mensen hoog in een lijst staan, dan lijkt het me geen probleem, mits je tegen betaling van deze vervuiling verstoken kunt blijven.
    Alsdan betaalt de werkgever voor de advertentie, de recruiter voor de selectiemogelijkheden, de werkloze voor een ‘voetje’ in de lijst, de rijke recruiter voor een lijst zonder vervuiling. Quadruple dipping, om je vingers bij af te likken.