Een voor de politiek populaire verklaring voor de hardnekkig hoge werkloosheid tegen de achtergrond van een groeiende economie is een verhoogde toestroom van mensen uit de niet-beroepsbevolking (encouraged workers) richting de beroepsbevolking. Een dergelijke ontwikkeling zorgt voor een stijging van de bruto arbeidsparticipatie (= beroepsbevolking/(beroepsbevolking + niet-beroepsbevolking)).
Als een deel van deze mensen alsnog geen werk vinden betekent het dat de netto arbeidsparticipatie (= werkzame deel beroepsbevolking/(beroepsbevolking + niet-beroepsbevolking) langzamer zou moeten stijgen dan de bruto arbeidsparticipatie, daarmee zorgend voor een stijging van het werkloze deel van de beroepsbevolking. Afhankelijk van de omvang betekent dit een trager dan verwachte daling van de werkloosheid, een blijvend hoge werkloosheid of misschien wel een stijging van de werkloosheid.
Maar wat blijkt? Het is de netto arbeidsparticipatie (+1,1% sinds januari 2014) die juist harder groeit dan de bruto arbeidsparticipatie (+0,6%)! Er is dus sprake van een omgekeerde situatie, en eentje waarbij we zouden verwachten dat de werkloosheid juist zou moeten dalen. Wat is hier aan de hand?
Het is op zich vrij eenvoudig, de niet-beroepsbevolking is veel sterker afgenomen (-66.000 sinds januari 2014) dan de beroepsbevolking is toegenomen (+11.000). Met andere woorden, in de periode januari 2014 – maart 2015 is de potentiële beroepsbevolking (= beroepsbevolking + niet-beroepsbevolking) met 55.000 mensen afgenomen. Er zijn dus meer mensen (65-plussers) uitgestroomd dan dat er mensen (15-jarigen) zijn ingestroomd.
Verder kan de toename van de beroepsbevolking worden verklaart uit een langjarige trend waarin de beroepsbevolking, en daarmee de bruto arbeidsparticipatie stijgt ongeacht de richting waarin de economie zich heeft bewogen:
Bruto en netto arbeidsparticipatie (seizoensgecorrigeerd, nationale definitie), januari 2003 – maart 2015. Bron: CBS
De min of meer lineaire trend (blauwe stippellijn) toont de geleidelijke stijging van de bruto arbeidsparticipatie sinds 2003. Een stijging die vooral kan worden verklaard uit een sterke stijging van de bruto arbeidsparticipatie onder 45-plussers. Een ontwikkeling die sterk te maken heeft met het afschaffen van allerlei vervroegde uittredingsregelingen en natuurlijk sinds korte tijd ook uit de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Dat geeft het volgende beeld:
Bruto en netto arbeidsparticipatie 45 – 65-jarigen (seizoensgecorrigeerd, nationale definitie), januari 2003 – maart 2015. Bron: CBS
De groei van de bruto-arbeidsparticipatie onder 45-plussers is dus is vrijwel lineair over de getoonde periode, recessies hebben een nauwelijks waarneembare invloed gehad op het tempo van de stijging. Waarom er dan een verklaring wordt gezocht in een toename van het aantal encouraged workers is voor mij een raadsel. Tenzij de politiek de huidige ontwikkeling als een succes van haar eigen beleid wil zien. Zonder hiervoor met inhoudelijk bewijs te komen.