De SER heeft afgelopen maandag het rapport Werk maken van baan-baanmobiliteit aan Minister Kamp (sociale Zaken en Werkgelegenheid) aangeboden. Een kleine 100 pagina’s vol bijzonder interessante informatie voor fijnproevers en ambtenaren. Een lezerspubliek van maximaal enige tientallen mensen dus.
Maar dat is natuurlijk doodzonde, want er staat allerlei fraais in dit rapport. Waaronder de ontwikkeling van de (baan-baan) mobiliteit van de Nederlandse werknemer. Oftewel, hoe vaak wisselen Nederlandse werknemers van baan en hoe is dat ‘gedrag’ in de loop van de tijd eventueel veranderd.
Maar dit is een serieus rapport, dus laten we eerst even vaststellen wat een baanwisselaar is:
baanwisselaars [zijn] gedefinieerd als “personen die vanuit een substantiële baan – een baan van 12 uur per week of meer gedurende minimaal één jaar – overgestapt zijn naar een andere baan van minimaal twaalf uur per week, waarbij de periode tussen de banen maximaal drie maanden beslaat”.
Goed, dat weten we dan. En het percentage baanwisselaars in de periode 2003 – 2009 ziet er in een grafiek als volgt uit:
SER: Ontwikkeling van baan-baanmobiliteit naar leeftijd: 2003-2009
Mooi, he? Maar voordat we hier in wat meer detail naar kijken, even de verantwoording die de SER onder deze grafiek heeft staan:
Bron: CBS Maatwerktabel Mobiliteit van werknemers, 21 oktober 2009. Het betreft de mobiliteit van
kwartaal op kwartaal, waarbij alleen het laatste kwartaal is weergegeven. Dat wil zeggen dat de eerste
waarneming (2003 II) betrekking heeft op de mobiliteit van het eerste op het tweede kwartaal van 2003.
Het betreft de baan-baanmobiliteit van werknemers. Deze is bepaald als het aantal werknemers dat een
kwartaal later werkzaam is in een andere werkkring. Hieronder vallen zowel degenen met een vast als
flexibel dienstverband. Zelfstandigen zijn niet meegenomen.
Ja, dit is een serieus rapport. Maar wat een fraaie grafiek! Schitterend om te zien hoe de frequentie van baanwisselingen afneemt met leeftijd. Geen verrassing natuurlijk maar wel heel duidelijk in beeld gebracht. En verder is de impact van de economische tegenwind vanaf begin 2008 ook perfect te zien. Evenals de daaraan voorafgaande groei van mobiliteit in een steeds meer oververhitte arbeidsmarkt.
De SER geeft hierbij nog de volgende nogal voor de hand liggende bespiegelingen:
- Hoger opgeleiden zijn mobieler dan lager opgeleiden
- Tevreden werknemers zijn minder mobiel dan werknemers die niet tevreden zijn met hun baan
- Hoe langer de baanduur van een werknemer bij dezelfde arbeidsorganisatie, hoe lager de baan-baanmobiliteit is
- Werknemers met een tijdelijk contract zijn mobieler dan werknemers met een vast contract. Vooral de afloop van arbeidscontracten met een bepaalde duur (bijvoorbeeld van minder dan één jaar) zorgt voor relatief veel baanmobiliteit
Tja, dat zijn bepaald geen verrassende uitkomsten.
En dan nog even de situatie in Europees perspectief voor 2008:
SER: Vrijwillige en onvrijwillige baanveranderingen in Europa in 2008 van werknemers met een vast contract uit de private sector respectievelijk publieke sector
Daar zitten we met Nederland zo’n beetje in de middenmoot, waarbij de gigantische baan-baanmobiliteit in Griekenland (EE) opvalt. Evenals de hoge onvrijwillige mobiliteit in Italie (IT). Vreemd…
Benieuwd geworden naar het rapport Werk maken van baan-baanmobiliteit?
Annemarie Stel
says:Ik heb het rapport ook gezien – en de samenvatting die beschikbaar is en die prima leesbaar is voor meer dan die paar handenvol geïnteresseerden (je bent er in tien minuten doorheen). Er staat veel informatie in die nuttig is, maar het rapport komt minstens vijf jaar te laat. En is – gezien de terechte observatie van Marco – dus ook incompleet. Ik heb er vandaag ook nog iets over gezegd… tinyurl.com/5v2fbqk
Marco Hendrikse
says:Je bent me weer eens voor Marc. Is inderdaad een interessant rapport. Jammer alleen dat weer die beroepsbevolking definitie (12 uur of meer per week werkzaam) wordt gebruikt (vanuit statistisch-administratief oogpunt overigens wel begrijpelijk). Er zijn zoveel mensen met kleine deeltijdbanen in bijvoorbeeld zorg en horeca. Dat is een groep werknemers die vaak werkt op basis van een nuluren-contract. Zeer belangrijk voor ‘de demping’ op de arbeidsmarkt. Juist deze flexschil heeft er voor gezorgd dat de werkloosheid in Nederland beperkt is opgelopen de afgelopen jaren (en een van de redenen dat het CPB steeds zo’n modderfiguur sloeg). Deze groep gaat (in de nabije toekomst) ook een rol spelen bij het oplossen van mogelijke tekorten op de arbeidsmarkt
Hoe dan ook, is dit een belangrijke groep op de arbeidsmarkt. Zeg maar ‘de smeerolie. Die zouden ze wel eens mee mogen ‘(moeten!?!?) nemen in een dergelijk onderzoek…