De Nederlandse jeugdwerkloosheid (werkloosheid onder 15 – 25 jarigen) was in juli 9,2% (volgens de internationale definitie, seizoensgecorrigeerd). En dat terwijl onze totale werkloosheid volgens dezelfde definitie op slechts 5,3% staat. Een groot verschil. Maar dat is in de rest van Europa niet veel anders. Sterker nog, met uitzondering van Duitsland (8,0%) en Oostenrijk (8,9%) brengen wij het er bijzonder goed vanaf. Want wat te denken van Denemarken (14,0%), Belgie (18,7%), de UK (21,7%, mei 2012) en Frankrijk (23,4%). Een echte ramp is de jeugdwerkloosheid in Griekenland en Spanje waar ondertussen de 50%-grens al ruim is doorbroken.
Alles is dus relatief; en is de relatief hoge jeugdwerkloosheid wel het grootse probleem als we naar onze werkloze beroepsbevolking kijken? Het antwoord op de laatste vraag is een ondubbelzinnig: Nee! De problemen bij de beroepsbevolking van 25 jaar en ouder zijn veel groter; zowel in absolute als in relatieve zin.
In absolute zin is het aantal werklozen van 25 jaar en ouder (juli 2012: 404.000) bijna vier keer zo groot als het aantal jongere werklozen (juli 2012: 107.000). Maar nog veel belangrijker is de manier waarop de werkloosheid zich de afgelopen 10 jaar voor de verschillende leefdtijdsgroepen heeft ontwikkeld. Want daaruit blijkft dat vooral oudere werknemers (vanaf 45 jaar) zich grote zorgen moeten maken.
In onderstaande grafiek is de procentuele verandering van het werkloosheidspercentage ten opzichte van 2003 (= 0%) weergegeven voor een drietal leeftijdsgroepen; 15 – 25 jarigen, 25 – 45 jarigen en 45 – 65 jarigen:
Verandering van werkloosheid (voortschrijdend 12-maands gemiddelde), januari 2003 – juli 2012. Bron: CBS
Het algemene beeld is een duidelijke stijging van de werkloosheid in de periode na 2003, gevolgd door een zeer scherpe daling vanaf 2005 – 2006 te dalen (tot ver beneden het niveau van 2003) om vervolgens weer te stijgen na het uitbreken van de financiele crisis (2e helft van 2008).
Maar als we kijken naar de ontwikkeling per leeftijdsgroep zijn er zeer grote verschillen te zien. En is meteen duidelijk dat de leeftijdsgroep van 45 – 65 jaar sinds het uitbreken van de financiele crisis een zeer ongunstige ontwikkeling heeft doorgemaakt. De werkloosheid is in de tweede helft van 2009 gegroeid ten opzichte van het nulpunt en is sindsdien vrijwel onafgebroken doorgegroeid, waarbij het werkloosheidspercentage op dit moment maar liefst 24% hoger is dan in 2003. Als enige leeftijdsgroep hebben de 45 – 65-jarigen niet tot nauwelijks geprofiteerd van de daling van de tijdelijke daling van de werkloosheid in de 2e helft van 2010. Een daling die juist een enorme impact heeft gehad op de werkloosheidsontwikkeling van de 15 – 25-jarigen.
Maar de leeftijfsgroep van 25 – 45 jaar heeft wel de grootste verandering van werkloosheid moeten incasseren; sinds het uitbreken van de financiele crisis is voor deze leeftijdsgroep de werkloosheid het sterkst gestegen van de drie leeftijdsgroepen. Omdat we het hier ook nog eens over het grootste deel van onze beroepsbevolking hebben is deze ontwikkeling meer dan zorgwekkend.
En daarmee is de jongste leeftijdsgroep van onze beroepsbevolking de groep die het minst is geraakt door de economische malaise van de afgelopen jaren. Weliswaar groeide de werkloosheid onder jongeren na het uitbreken van de financiele crisis bijzonder snel, maar de daling in de loop van 2010 was minstens zo opvallend. Waardoor de 12 – 25-jarigen sinds de crisis een relatief beperkte verandering van het werkloosheidspercentage hebben meegemaakt.
Als er al plannen moeten worden gemaakt om specifieke leeftijfsgroepen binnen de beroepsbevolking te helpen bij het vinden van een baan, dan dient vooral aandacht te worden besteed aan alles wat ouder is dan 25 jaar. Met bijzondere aandacht voor de groep oudere werknemers; van 45 – 65 jaar.