Naar aanleiding van mijn vingeroefening om de impact van de exodus aan babyboomers op de omvang van de beroepsbevolking te berekenen heb ik de nodige reacties gehad. Los van een algemeen gevoelde verbazing dat het met die impact nogal mee leek te vallen,waren er geen inhoudelijke vraagtekens bij de methode die ik had gebruikt om tot mijn berekeningen te komen.
Zelf had ik die vraagtekens overigens wel, vooral ten aanzien van de participatiegraad. En verder vroeg ik me af of de omvang van de beroepsbevolking op langere termijn (tot 2040) misschien wel een issue zou gaan worden. Een reden om eens dieper op beide onderwerpen in te gaan. Waarschuwing vooraf: dit artikel bevat veel cijferwerk…
Participatiegraad
In onderstaande grafiek heb ik de participatiegraad en de werkloosheid voor een aantal Eurolanden en de UK uitgezet:
Eurostat: Participatiegraad en werkloosheid Eurolanden en UK (2009). PIIGS landen in oranje
Opvallend is de bijzonder hoge participatiegraad van Nederland, in verhouding tot alle andere getoonde landen. Eveneens opvallend is de redelijk sterke correlatie tussen participatiegraad en werkloosheid, met uitzondering van landen als Italie en Griekenland. Deze twee landen staan overigens niet bepaald bekend om de betrouwbaarheid van hun economische gegevens.
De ontwikkeling van de participatiegraad laat verder zien dat Nederland in de afgelopen 11 jaar een gematigde groei heeft doorgemaakt; de financiele crisis heeft nauwelijks een impact gehad. Dit in tegenstelling tot de PIIGS landen:
Eurostat: Ontwikkeling participatiegraad geselecteerde landen (1999 – 2009)
De financiele crisis heeft ons duidelijk nauwelijks geraakt, dit in tegenstelling tot de PIIGS landen, wederom met Griekenland en Italie als uiterst dubieuze partijen. Maar de ontwikkeling van die participatiegraad in Nederland lijkt zich nog verder te kunnen ontwikkelen; in de richting van 80% of zelfs hoger.
Het CPB heeft in een langetermijnstudie (november 2004) onder meer een aantal toekomstscenario’s uitgewerkt voor de arbeidsparticipatie. Hoewel het CPB de niet geheel vergelijkbare leeftijdsrange van 20 – 64 jaar heeft gebruikt, wordt hiermee toch een grove indicatie gegeven van de toekomstige participatiegraad:
CPB: Arbeidsparticipatie (20-64 jaar) in vier scenario’s tot 2040
In een viertal scenario’s ziet het CPB een redelijk stabiele arbeidsparticipatie in de periode tussen 2010 en 2040; hoewel de participatiegraad grofweg varieert van 73% tot 81%. Het meest productieve scenario laat slechts een beperkte ruimte tot groei zien, het minst productieve scenario laat een vrij forse daling ten opzichte van de huidige arbeidsparticipatie zien.
Om vier verschillende scenario’s uit te werken met het effect op de beroepsbevolking vind ik iets teveel van het goede; daarom heb ik ervoor gekozen de huidige netto arbeidsparticipatie (CBS, 2009) ook als basis te gebruiken voor de berekening van de omvang van de beroepsbevolking tot en met 2040:
Ontwikkeling van de beroepsbevolking tot 2040
Om tot de ontwikkeling van de beroepsbevolking tussen 2010 en 2020 te komen baseer ik me op een aantal cijfers van het CBS:
- Prognose bevolking naar leeftijd (en geslacht), 2009 – 2050
- Netto arbeidsparticipatie per leeftijdsgroep in 2009
De Prognose bevolking naar leeftijd is een bijzonder gedetailleerde tabel van het CBS waarin onder meer per leeftijd (van 0 jaar t/m 99 jaar en ouder) een schatting is gegeven van het aantal Nederlanders in 2010, 2020, 2030, etc. Hierbij heb ik de volgende berekeningswijze gehanteerd:
- Jaargang 2010 heb ik voor de jaren 2011 – 2019 lineair geextrapoleerd, waarbij ik vervolgens een correctie heb toegepast op basis van de aantallen volgens jaargang 2020. Die correctie is eveneens lineair doorgewerkt van 2011 t/m 2019.
- Idem voor jaargang 2020 en 2030
Vervolgens heb ik voor dat deel van de jaargangen 2010 – 2040 die deel uitmaken de beroepsbevolking (de leeftijdsgroep van 15 t/m 64 jaar) op basis van de Netto arbeidsparticipatie per leeftijdsgroep de ‘werkelijke’ beroepsbevolking uitgerekend aangezien ik er vanuit ben gegaan dat de participatiegraad in de periode 2010 – 2040 zich niet wijzigt.
Het resultaat
Het meest relevante resultaat betreft natuurlijk de omvang van de totale beroepsbevolking; die daalt over de periode van 2010 –2040 met 8,4% tot van ruim 7,5 miljoen naar bijna 6,9 miljoen. In 30 jaar tijd raken we dus zo’n 600.000 arbeidskrachten kwijt. Da’s best veel. De vraag is natuurlijk in hoeverre we in die 30 jaar per jaar een stijging van de arbeidsproductiviteit van 0,3% weten te bewerkstelligen; precies voldoende om die 8,4% over 30 jaar te compenseren.
Overigens ligt er over een dergelijk lange periode een veel belangrijker vraag voor: Wat is de impact op onze arbeidsmarkt van de opkomst van de BRIC landen? Is de daling van de beroepsbevolking misschien wel een blessing in disguise? En dan zijn er nog de vragen die niet gesteld worden omdat we ze eenvoudigweg nog niet weten. Onbekende ontwikkelingen die in retrospect een enorme impact op onze arbeidsmarkt gaan hebben.
Maar los van dit soort minder zinvolle bespiegelingen is bij een gelijkblijvende behoefte aan arbeidspotentieel er op de zeer lange termijn een gestaag groeiende krapte van relatief beperkte omvang.
Als we de verandering van de beroepsbevolking ten opzichte van 2010 procentueel uitzetten voor de verschillende leeftijdsgroepen is dit het beeld:
Procentuele ontwikkeling beroepsbevolking per leeftijdscategorie, 2010 – 2040 obv 5-jarig gemiddelde
Ik heb hierbij een voortschrijdend 5-jarig gemiddelde genomen om onregelmatigheid per wisseling van decennium ‘glad te strijken’. De cijfers van het CBS per decennium maakt dat bij de overgang van een decennium er een minder fraaie break in de cijferreeks ontstaat.
Zoals duidelijk wordt is de totale krimp van de beroepsbevolking redelijk lineair; per leeftijdgroep zijn er echter grote schommelingen te zien. Zo neemt de omvang van de leeftijdgroep van 55 – 65 jaar tot 2027 sterk toe om daarna nog veel sterker te krimpen. Een duidelijk effect van het uitfaseren van alle babyboomers. De leeftijdscategorie van 45 – 55 jaar en 35 – 45 jaar zijn vrijwel uitsluitend in krimpmodus gedurende de totale meetperiode. Hetzelfde geldt ook voor de jongste leeftijdscategorie. Alleen de leeftijdscategorie van 25 – 35 jaar houdt stand met een groei.
Als we kijken naar het procentuele aandeel van elke leeftijdsgroep in de totale omvang van de beroepsbevolking zien we het volgende beeld:
Beroepsbevolking: Aandeel (in %) per leeftijdsgroep, 2010 – 2040
De verschuivingen per decennium zijn relatief beperkt; de samenstelling van de beroepsbevolking veranderd dus niet significant gedurende de meetperiode. Slechts de totale omvang krimpt.
Conclusie
Geen conclusie eigenlijk, anders dan een completer idee van de ontwikkeling van onze beroepsbevolking op de wat langere termijn. Een termijn die natuurlijk zo lang is dat de omvang en impact van externe factoren niet (goed) is te bepalen; nog los van het feit dat we van een aantal factoren misschien nog niet eens weten dat deze de omvang van onze beroepsbevolking mee gaan helpen bepalen. Dat is dus een sterke waarschuwing om bovenstaande cijfertjes en lijntjes met een ferme korrel zout te nemen.
Wel is duidelijk dat bij een langdurige daling van onze beroepsbevolking bij een gelijkblijvende vraag er hetzij een stijging van de arbeidsproductiviteit moet worden gerealiseerd, danwel dat er arbeidskrachten moeten worden geimporteerd. Dat laatste zal sterker worden naarmate de vraag naar arbeidskrachten groeit.
Voorlopig hoeven bedrijven zich echter niet al te grote zorgen te maken over een krapte op de arbeidsmarkt; hoewel dit per sector en/of regio natuurlijk wel kan verschillen. In de breedte is er echter geen reden om nu of op enig moment in de nabije toekomst over een overspannen arbeidsmarkt te spreken. Hoe graag belanghebbenden bij een paniekerige stemming onder werkgevers dit ook zouden willen. Want dat is slechts bedoeld om vermijdbare kosten (vanuit het perspectief van diezelfde werkgevers) te maken. Niet doen dus!
Raoul van Heese
says:@Marc
Zover ik weet wordt arbeidsparticipatie uitgedrukt in koppen en niet in uren!?
Van het mannelijke deel van de beroepsbevolking is bekend het aantal zorgtaken (binnen het gezin) toeneemt, bij een gelijkblijvend aantal te werken uren. Dit meer doen in dezelfde tijd zet druk op het aantal te werken uren, het nieuwe werken ten spijt.
M.a.w. ik zie de arbeidsparticipatie (koppen) misschien nog wel de 80% tippen maar de grote ‘aha erlebnis’ straks is dat we netto (in uren) niets opgeschoten zijn.
Marc Drees
says:De arbeidsparticipatie van CBS wordt gerekend volgens het 12 uur principe; dus afgezien van die grens wordt de participatiegraad uitsluitend in koppen geteld en dus niet in uren. Overigens zijn er wel cijfers over de omvang van de werkweek en de ontwikkeling daarvan in de tijd. Zoals reeds eerder gesteld; als de zorgtaken eerlijker worden verdeeld betekent dit in veel gevallen ook dat de andere partner (meer) gaat werken. Dit kan een nivellerend effect hebben, maar ook een 1 + x effect. Volgens mij vooral afhankelijk van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van kinderopvang al dan niet in combinatie met de kosten om in het levensonderhoud te voorzien. Redelijk wat variabelen, en er zijn er natuurlijk nog veel meer. Wat voorspellen tot zo’n heikel punt maakt
Raoul van Heese
says:Dacht ik al, het kleine en grote banen principe.
Los van het feit dat er meerdere factoren meespelen (kinderopvang, kosten en gewenst niveau levensonderhoud) kan ik geen reden bedenken waarom de participatiegraad bijna 10 %punten hoger moet liggen dan next best Duitsland.
Het zal mij niets verbazen dat na de correctie kleine banen/uren (NL heeft substantieel meer parttimers t.o.v. de andere landen) de ‘netto’ participatiegraad op een lager niveau, lees niveau Dtsl en UK ligt.
Raoul van Heese
says:@Arno
Paul de Beer voert interessante arbeidsmarktstudies uit echter ik heb vraagtekens bij bepaalde statements die hij maakt. Hij betoogt dat een krimpende (beroeps)bevolking doorgaans samen gaat met een afname van de vraag naar goederen en diensten, simpelweg doordat er minder consumenten zijn. Klinkt simpel maar voor een exportland als Nederland zitten consumenten juist in de ‘groeilanden’ (incl. de BRIC landen met een groeiende beroepsbevolking). Nederland produceert (behalve die paar rookworsten) verhoudingsgewijs weinig voor de eigen markt.
De europese beroepsbevolking bereikt dit jaar een top van circa 186mio ‘koppen’ en gaat tot 2050 terugvallen naar het niveau van 1985 155mio. De verschuivingen in NL zijn binnen de EU verwaarloosbaar en door onze ervaringen in de export ‘soepel’ in te passen.
Kwalitatieve krapte is een betere term, dit soepel inpassen is het issue van dit moment.
Arno de Vries
says:Dat zou dus pleiten voor een veel grotere instroom, want met eigen kweek gaan we het tekort aan experts niet redden.
Ik onderschrijf jullie betogen @Edmee, @Raoul over kwalitatieve discrepantie.
Edmee Maas
says:Interessant! Misschien is het inderdaad beter om over ‘Spanning’ op de arbeidsmarkt te spreken. Tekorten in specifieke beroepen of regio’s aan de ene kant en een overschot aan arbeidspotentieel aan de andere kant. Dat pleit voor een genuanceerde benadering van de arbeidsmarkt voor werkgevers; gerichte strategie voor die groepen die je nu of straks nodig hebt.
Arno de Vries
says:Vorig jaar in deze tijd gaf Paul de Beer ook al een betoog dat het wel mee zou vallen met de tekorten op de arbeidsmarkt.
Ik denk zelf dat
a) een aangekondigde crisis zich nooit aandient (zie millenniumbug en crisiswerkloosheid)
b) de uitstroom van babyboomers en toenemende weerzin tegen immigratie zullen zorgen voor een inslapende economie, en dus geen tekorten.
Marc Drees
says:Volgens mij gaf Paul de Beer vooral commentaar op de ontwikkeling van de werkgelegenheid als gevolg van de financiele crisis. Overigens geeft hij wel een heel bijzondere overweging: dat de uitstroom van babyboomers tot een lagere consumptie en daarmee tot een daling van de vraag naar arbeidskrachten leidt:
een krimpende (beroeps)bevolking gaat doorgaans samen met een afname van de vraag naar goederen en diensten, simpelweg doordat er minder consumenten zijn
Deze causaliteit lijkt me zeer discutabel. Dat doet veronderstellen dat uitstromende babyboomers een sterk dalend consumptiegedrag gaan vertonen. Ik vraag me af of hij dit cijfermatig heeft onderbouwd. En dan is er nog de toenemende zorgbehoefte als gevolg van een gemiddeld hogere leeftijd. Dat betekent een groei van de behoefte aan personeel in deze sector. Een niet te onderschatten factor…
Raoul van Heese
says:@ Marc
Eens over de causaliteit!
Arno de Vries
says:Met jou zie ik ook de toenemende vraag naar zorg. De vraag is of dat echter voldoende zal zijn.
Wel onderschrijf ik het belang van onze exportpositie, waardoor we meer last hebben van ontwikkelingen in het buitenland dan de binnenlandse ontwikkelingen.
Wat ik uberhaupt interessant vind aan betogen a la Paul de Beer, is dat het witte raven zijn. Iedereen roept immers: ‘als de babyboomers vertrekken, krijgen we grote problemen op de arbeidsmarkt’. Maar als dat nou écht zo is, waarom worden er nu dan niet en masse enorme hoeveelheden kenniswerkers in huis gehaald? Of babbelen we alleen maar, maar doet niemand er wat aan?
Raoul van Heese
says:“Of babbelen we alleen maar, maar doet niemand er wat aan?”
Juist! Horizon van veel werkgevers reikt nu tot eind van de week/maand, verklaarbaar want de bedrijfshuishouding is afgelopen 2 jaar behoorlijk van zijn sokken gelopen. Men weet het gewoon nog niet.
Wordt nu wel tijd om terug te pakken en blik op de toekomst te richten en om te zetten naar aktie!
Marc Drees
says:Volgens mij is die noodzaak tot actie in veel gevallen nog lang niet aanwezig. Daarnaast is er een vrijwel structurele krapte op een aantal terreinen die ook gedurende de financiele crisis al bestond; dus ook daar gaat nog weinig aan veranderen.
Veel interessanter is om te kijken naar enerzijds de (veranderende?) behoefte en anderzijds naar de mismatch tussen in- en uitstroom ten opzichte van de behoefte. Dan wordt duidelijk waar die eventuele nieuwe krapte zit.
Frank van Deursen
says:Marc,
Ik heb beide delen van je betoog met veel interesse gelezen en ten eerste complimenten voor de uitwerking!
Geloof zelf ook niet dat er een krapte gaat ontstaan de komende jaren in zijn algemeen, echter zit de onzekerheid inderdaad nog wel op bijvoorbeeld onderstaande ‘vage’ punten:
1. Er zijn dan misschien nog wel voldoende arbeidskrachten in zijn totaal, maar mijn inziens krijg je mogelijk wel een probleem in nice doelgroepen. Denk aan professionals in de ICT of bijvoorbeeld aan MBO Techniek/ICT…?
2. De bereikbaarheid van de arbeidskrachten voor werkgevers wordt een steeds ‘groter’ probleem. Werknemers hebben steeds meer keuze en kiezen ook voor andere vormen van werken (ZZP’er, Interim etc..)
3. Doorlooptijd van werknemers bij dezelfde werkgever wordt korter. Hierdoor krijg je een hogere rolatiesnelheid en verlies je als organisatie steeds sneller de kennis die jouw medewerkers opbouwen in de organisatie.
Zomaar even een paar puntjes die OOK medebepalen of er ‘krapte op de arbeidsmarkt’ komt. Misschien is krapte dan een verkeerd woord, maar een werkgever voelt dat misschien wel als dusdanig.
Dus mijn inziens moet je als werkgever wel realistisch blijven en geen paniek laten ontstaan, maar wel degelijk budget en tijd investeren in je bereikbaarheid richting de arbeidsmarkt en engagement.
Maar goed, das mijn bescheiden mening….
Marc Drees
says:Alle punten die je noemt zijn naar mijn mening valide. De vingeroefening die ik heb gedaan is puur op de totalen, niet op de onderliggende samenstelling waar ongetwijfeld krapte in een bepaalde sector wordt gecompenseerd met een overschot in een andere sector.
En dan is er inderdaad ook nog de verandering in de aard van de arbeidsovereenkomst. Meer freelancers lijkt een logische ontwikkeling bij een andere mentaliteit en flexbilisering van ontslag. Kortere, wisselende dienstverbanden zijn een waarschijnlijk gevolg van deze ontwikkeling, waardoor er een indruk kan ontstaan van een grotere krapte door een toename van de vraag aan arbeid. Hoewel deze vraag mogelijk sterk versnipperd over meer gespecialiseerde marktplaatsen; aangezien freelancers ongetwijfeld behoefte hebbben aan aanvullende diensten die in ieder geval op dit moment niet door vacaturesites worden geboden.