Twee dagen gelden was het ABN AMRO event waarbij het sectorraport Social media & arbeidsmiddeling werd gepresenteerd. En in tegenstelling tot zijn gebruikelijke krachtige statements had Han Mesters (sectorbanker Zakelijke Dienstverlening) deze keer een keurig corporate vocabulaire aangemeten. Zozeer zelfs dat hij de eindeloos herkauwde onzin rondom de fictieve War for Talent niet in overzichtelijke moten hakte. En dat terwijl de cijfers hem alle gelegenheid gaven om dat juist wel te doen.
Het leek me daarom goed om alsnog de hakmolen te voeden met de illusie die War for Talent heet. Een illusie die overigens met ongekende gretigheid in stand wordt gehouden door uitzenders, werving- en selectiebureaus, arbeidsmarktcommunicatierakkers, vacaturesites en alle andere partijen die proberen zoveel mogelijk geld te verdienen aan de arbeidsmarkt. Tenslotte biedt het voorspiegelen van een krappe arbeidsmarkt de mogelijkheid tot het rekenen van onzindelijke tarieven. Althans, voor afnemers die niet in staat zijn verder te kijken dan de mopsneus lang is en zich daarom laten inpakken door paniekverhalen. Eens kijken of ik die mopsneusjes wat kan bijlichten.
Rampspoed ende ellende?
Laat ik beginnen met enkele doemscenario’s die in de afgelopen jaren over ons zijn uitgestort in verband met de te verwachte krapte op de arbeidsmarkt:
- Advies Commissie Arbeidsparticipatie, 2008: tekort van 375.000 in 2015 tot 700.000 in 2040
- Deloitte Real Estate Advisory, 2010: Nederlandse arbeidsmarkt krimpt de komende tien jaar met 900.000 arbeidsplaatsen
- Intelligence Group/YER, 2011: tekort van ruim 500.000 personen in 2015
- Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, 2011: 2 miljoen arbeidskrachten moeten worden vervangen tot 2016 doordat zij met pensioen gaan, arbeidsongeschikt raken of zich (tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt.
Als werkgever op zoek naar personeel zou ik daar behoorlijk de kriebels van kunnen krijgen. Tekorten van honderdduizenden tot miljoen arbeidskrachten zijn tenslotte angstaanjagende scenario’s. Trek het rampenplan uit de kast! Huur consultants in, ga employer branding campagnes opstarten, etc. etc. Of… is het misschien beter om even adem te halen en rustig na te denken? Want een simpel onderzoekje op basis van CBS cijfers laat zien dat het met die astronomische tekorten op de arbeidsmarkt behoorlijk mee gaat vallen.
Er zijn twee cijferreeksen van het CBS gebruikt:
- Historische data over de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie
- Een prognose over de verandering van de omvang van de Nederlandse bevolking tot en met 2050
En met deze twee cijferreeksen is een bijzonder interessant beeld te schetsen over de ontwikkeling van onze beroepsbevolking. Een ontwikkeling die niet in de buurt komt van de eerder genoemde paniekscenario’s. Maar laat ik beginnen bij de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie. Want daarin zit een belangrijke sleutel verborgen.
Arbeidsparticipatie
Ten aanzien van dit gegeven is gekeken naar de netto arbeidsparticipatie (het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking). En de netto arbeidsparticipatie heeft in de periode van 2001 tot en met 2011 de volgende verandering laten zien:
Verandering in de netto arbeidsparticipatie per leeftijdsgroep in de periode 2001 – 2011. Bron: CBS.
Er is grofweg een driedeling in de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie te onderscheiden:
- In een leeftijd tot 25 jaar is sprake van een duidelijke krimp van de netto arbeidsparticipatie over de betreffende periode
- Het segment van 25 – 45 jaar laat nauwelijks enige verandering in netto arbeidsparticipatie zien
- Het segment van 45 jaar en ouder toont een duidelijke groei van de arbeidsparticipatie waarbij met name vanaf 55 jaar de groei zeer sterk is geweest. De extreme stijging binnen de leeftijdsgroep van 60 – 65 jaar kan deels worden verklaard uit de invoering van wetswijzigingen en regelgeving gericht op inperking van regelingen voor vervroegd pensioen in 2006.
Overigens is de groeiende arbeidsparticipatie onder oudere arbeidskrachten geen exclusief Nederlandse ontwikkeling, maar één die zich ook in de EU toont, zoals Eurostat recent nog beschreef:
The employment rate for persons aged 60-64 increased from 23% in 2000 to 31% in 2010 and from 50% to 61% for those aged 55-59.
Toekomstscenario’s
Het is mogelijk om een prognose op te stellen voor de verandering van de omvang van de Nederlandse werkzame beroepsbevolking door de ontwikkeling van de Nederlandse bevolking in de komende decennia te combineren met een extrapolatie van de huidige netto arbeidsparticipatie.
Door scenario’s uit te werken kan een inzicht worden verkregen in de verandering van de Nederlandse werkzame beroepsbevolking onder een beperkt aantal realistische condities. Binnen het kader van deze rapportage is ervoor gekozen om een drietal scenario’s uit te werken voor de ontwikkeling van de werkzame beroepsbevolking gedurende de periode 2010 – 2050 :
- Onveranderde voortzetting van de huidige netto arbeidsparticipatie (het gemiddelde over de laatste vier kwartalen (Q4 2010 – Q3 2011))
- Een verdere groei van de netto arbeidsparticipatie onder arbeidskrachten van 50 jaar en ouder. Hierbij zijn de volgende aannames gedaan:
- Voor de leeftijdsgroep 50 – 55 jaar is de positieve ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie (een groei van 18% in de periode Q1 2001 – Q3 2011) voor 2020 en 2030 doorgezet.
- Voor de leeftijdsgroep 55 – 60 jaar is de positieve ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie (een groei van 41% in de periode Q1 2001 – Q3 2011) voor 2020 en 2030 doorgezet.
- Voor de leeftijdsgroep 60 – 65 jaar is de positieve ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie (een groei van 148% in de periode Q1 2001 – Q1 2011) voor 50% in alle volgende decennia doorgezet
- Als scenario 2 met ophoging pensioenleeftijd tot 67 jaar beginnend in 2020. Voor de leeftijd boven de 65 jaar is dezelfde ontwikkeling van de arbeidsparticipatie aangehouden als voor de leeftijdsgroep 60 – 65 jaar in scenario 2.
Er is niet gekozen voor een scenario dat uitgaat van een daling van de arbeidsparticipatie omdat de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie over het afgelopen decennium geen enkele indicatie geeft voor een dergelijke trendbreuk (binnen enig afzienbare termijn).
De dalende arbeidsparticipatie onder jongeren is vooral het effect van een hogere jeugdwerkloosheid in tijden van economische neergang (2004 – 2005, 2009 – 2010) en is daarmee naar alle waarschijnlijkheid geen trend die zich naar de toekomst zou doorzetten indien de arbeidsmarkt krapper wordt. De relatief hoge jeugdwerkloosheid kan eerder worden gezien als een reservoir van onbenut arbeidspotentieel.
Ontwikkeling van de Nederlandse beroepsbevolking
Als we de omvang van de werkzame beroepsbevolking als vertrekpunt nemen, dan is de procentuele ontwikkeling van de drie scenario’s in de komende decennia als volgt:
Ontwikkeling werkzame beroepsbevolking volgens drie scenario’s, 2010 – 2050
Onder alle scenario’s is er sprake van een krimp van de werkzame beroepsbevolking over de periode 2020 – 2050. Maar de omvang van die krimp verschilt sterk.
Onder het scenario van onveranderde arbeidsparticipatie (scenario 1) krimpt de werkzame beroepsbevolking met 8,4% in 2040 ten opzichte van de omvang van de Nederlandse beroepsbevolking in 2010 om vervolgens weer iets te groeien in 2050. De sterkste krimp is in de periode tussen 2020 en 2030.
Onder het scenario van voortgaande groei van arbeidsparticipatie onder 50+ (scenario 2) is sprake van een beperkte krimp van de werkzame beroepsbevolking, tot een maximum van 6,4% in 2040. Ook hier is sprake van een duidelijk sterkere krimp in de periode tussen 2020 – 2030.
Onder het scenario van voortgaande groei van arbeidsparticipatie van 50-plussers en een ophoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar (scenario 3) is sprake van een zeer beperkte krimp van de werkzame beroepsbevolking tot 4,2% in 2040, waarbij in eerste instantie de beroepsbevolking zelfs toeneemt in 2020. Onder dit scenario is de krimp in de periode 2020 – 2030 nauwelijks sterker dan in de periode 2030 – 2040.
Bespreking
De werkzame Nederlandse beroepsbevolking zal in de komende decennia gaan krimpen; daarover bestaat geen twijfel. Maar is de krimp in aantallen daadwerkelijk zo sterk als in de hierboven genoemde rampvoorspellingen is gedaan? Het antwoord is een overduidelijk en ondubbelzinnig: NEE.
Op basis van de analyse van de drie scenario’s is dit de krimp in aantallen arbeidskrachten ten opzichte van de omvang van de Nederlandse beroepsbevolking in 2010:
Krimp in arbeidskrachten ten opzichte van 2010 volgens drie scenario’s, 2010 – 2050
Hoewel scenario’s 1 en 2 in 2020 een krimp van de werkzame beroepsbevolking laten zien, is deze aanzienlijk minder sterk dan enige van de hierboven gedane voorspellingen. Onder scenario 3 is er zelfs geen krimp van de werkzame beroepsbevolking te verwachten tot 2020.
Tussen 2020 en 2030 is er sprake van een krimp van de werkzame beroepsbevolking die afhankelijk van het scenario tussen de 500.000 en een kleine 175.000 ligt. De grootste krimp ligt in 2040, waar tussen de 650.000 en bijna 325.000 arbeidskrachten minder zijn dan op dit moment.
Ten opzichte van de diverse voorspellingen lijkt het dus nogal mee te vallen met die aangekondigde enorme krimp van de werkzame beroepsbevolking. En er zijn een aantal ontwikkelingen denkbaar die ervoor kunnen zorgen dat die krimp nog minder sterk uit zal vallen:
- In economisch voorspoedige tijden is het aannemelijk te veronderstellen dat de relatief lage arbeidsparticipatie onder jongeren (tot 25 jaar) zal stijgen. Een stijging van de netto arbeidsparticipatie onder deze leeftijdsgroep naar 45% (de situatie in 2001) zou in 2020 een extra capaciteit van bijna 150.000 arbeidskrachten opleveren.
- Een full-time werknemer in Nederland heeft een werkweek van gemiddeld 37,5 uur. Dit is relatief laag; het gemiddelde in de EU ligt op 38,5 uur. (Deloitte, Demographic trends on labour force, september 2011).
En dan is er nog de groei van de arbeidsproductiviteit. Die ervoor zorgt dat er meer gedaan kan worden met hetzelfde (of een kleiner) aantal arbeidskrachten. Voor de periode 2011 – 2015 houdt het CPB rekening met een stijging van de gemiddelde arbeidsproductiviteit van 2,25%. Dat is een stijging van gemiddeld 0,45% per jaar. Dat is (aanzienlijk) meer dan de gemiddelde daling van de beroepsbevolking per jaar, zelfs onder het meest negatieve scenario. Als een dergelijke productiviteitsstijging zich in de komende decennia zou voortzetten is zelfs een in omvang krimpende beroepsbevolking in staat om hetzelfde of meer te verzetten in vergelijking met de huidige beroepsbevolking.
Conclusie
Onze beroepsbevolking gaat in de komende decennia krimpen. Het tempo van deze krimp is afhankelijk van een aantal ontwikkelingen, zoals de eventuele groei van de netto arbeidsparticipatie onder oudere arbeidskrachten en het al dan niet verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd.
Onder het meest ongunstige scenario (geen groei van netto arbeidsparticipatie onder oudere arbeidskrachten, geen verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd) krimpt de Nederlandse beroepsbevolking met 8,4% in 2040 ten opzichte van haar omvang in 2010, om daarna weer licht te groeien. Onder het meest gunstige scenario (groei netto arbeidsparticipatie onder oudere arbeidskrachten, verhoging pensioengerechtigde leeftijd naar 67 jaar) is er sprake van een maximale krimp met 4,2% in 2040.
De krimp van onze beroepsbevolking is zelfs onder het meest ongunstige scenario aanzienlijk lager dan wat een groot aantal publicaties ons voorspiegelen. Deze publicaties voorspellen significante tekorten; met name in de komende jaren. Hier lijkt op basis van bovenstaande analyse geen grond voor te zijn. Daarbij zijn verdere positieve ontwikkelingen denkbaar (hogere arbeidsparticipatie jongere arbeidskrachten, verhoging werkzame uren per week, stijgende arbeidsproductiviteit) waarmee onder elk scenario de krimp nog verder kan worden beperkt.
Slotopmerkingen
Hoewel op basis van aantallen arbeidskrachten het probleem in de komende jaren sterk lijkt mee te vallen, laat dit onverlet dat binnen bepaalde beroepsgroepen reeds (langere tijd) sprake is van krapte. Een krapte die zich in de komende jaren verder kan verdiepen. Dit is echter niet het gevolg van een te kleine of krimpende beroepsbevolking maar het gevolg van een mismatch tussen vraag en aanbod.
Overigens, welke werkgever denkt meer dan 5 jaar vooruit als het om personeelsplanning gaat? Nog even los van de vraag of werkgevers dat überhaupt zouden moeten doen. Het economische en competitieve landschap kan in 5 – 10 jaar zodanig veranderen dat een lange termijnplanning voor personeel wel heel erg speculatief dreigt te worden. En daarmee vooral een intellectuele exercitie wordt zonder enige werkelijk toepasbare waarde. Nog even los van het feit dat het vinden van geschikte medewerkers in de overgrote meerderheid van de gevallen nog altijd een opportunistische activiteit is. En misschien is dat ook in de overgrote meerderheid van de gevallen meer dan goed genoeg…
En dan is er natuurlijk nog de ontwikkeling van de economie. Want onder een scenario van een sterk groeiende economie zal een krimpende beroepsbevolking natuurlijk wel een een probleem gaan opleveren; hoe miniscuul die krimp ook kan zijn. Maar met die economische groei zal het de komende jaren wel los gaan lopen. De kans dat we het model van Japanse economische ‘groei’ over het afgelopen decennium gaan imiteren is sterk aanwezig.
Afijn, de War for Talent blijkt een fabeltje te zijn. En is daarmee niets anders dan Sinterklaas, de Kerstman of de Paashaas. Maar net als deze fabeltjes zal ook de War for Talent niet verdwijnen. Simpelweg omdat er veel teveel partijen zijn die hier garen bij denken te kunnen spinnen. En het weerleggen van een goede soundbite kost zoveel woorden dat 95% allang is afgehaakt voordat deze laatste zinnen worden gelezen. Waarmee maar weer eens blijkt hoe waardevol en tegelijkertijd obsceen marketing eigenlijk is…
Koen Roozen
says:Marc,
Scenario koning! Het gehakt uit jouw gehaktmolen smaakt goed.
Maar… het hanteert wel alleen de cijfermatig macro economische lijn. Je hebt natuurlijk ook nog een kwalitatieve dimensie in “the war for talent”. Bijvoorbeeld als je kijkt vanuit opleidingen.
Zo zijn we tien jaar geleden de richting van mega ROC’s ingeslagen die als marktpartij de meest populaire studies aanbieden (denk aan MBO Beveiliging, Kunst of Sport). Opleidingen met een minder goed arbeidsmarktperspectief. En niet voor niets dat Van Bijsterveldt in deze pretopleidingen het mes gaat zetten. Aangezien werkgevers geen opleiders zijn, zullen ze zich eerst richten op de passend geschoolde leerlingen. Dus op micro niveau (opleidingsrichting, regionaal) kan er wel degelijk een “war for talent” ontstaan.
Maar dat is natuurlijk weer een heel ander invalshoek…
Mag ik nog een pond gehakt van je?