Anderhalve week geleden had ik een gesprek met Berry Punt (Nielsen) naar aanleiding van een aantal postings op RecruitmentMatters waarbij vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de Nielsen cijfers zijn geplaatst.
Punt heeft in dit gesprek twee aspecten willen verduidelijken; dat Nielsen niet kijkt naar het aantal nieuwe vacatures en dat de cijfers van Nielsen wel een betrouwbare indicator zijn voor trends in de arbeidsmarkt.
Voordat ik inhoudelijk inga op beide aspecten eerst even de broodnodige achtergrond informatie over wat Nielsen nou eigenlijk doet.
De werkwijze van Nielsen
Nielsen registreert personeelsadvertenties in landelijke en regionale dagbladen, vak- en managementbladen en vacaturesites. De resulterende informatie wordt afgenomen door uitgevers, media-exploitanten, media- en reclamebureaus en adverteerders. Bij de laatste categorie kan zeker gedacht worden aan de grote uitzenders en recruitment bureaus.
In dit registratieproces betrekt Nielsen ook zo’n 35 – 40 vacaturesites. Deze sites worden dagelijks bezocht door een eigen spider. De keuze voor de sites is vooral ingegeven door klantwensen en bestaat uit een combinatie van de grootste vacaturesites en bepaalde niche sites.
Herkenning van doublures in personeelsadvertenties is niet relevant vanuit het doel van de informatieverzameling van Nielsen voor haar klanten.
Naast informatie voor haar afnemers geeft Nielsen regelmatig persberichten uit die informatie over ontwikkelingen in de arbeidsmarkt proberen te geven.
De persberichten van Nielsen
En het gaat dus vooral om die persberichten. Want die pretenderen een inzicht en volledigheid te geven die in mijn optiek niet bestaat omdat de onderliggende informatieverzameling hier niet geschikt voor is. Een voorbeeld hiervan is te vinden in het meest recente persbericht van Nielsen:
Nielsen registreerde in 2008 bijna 1,3 miljoen personeelsadvertenties waar ruim 1,4 miljoen vacatures in stonden. Internet is verantwoordelijk voor 90,2% hiervan, dagbladen neemt 5,6% voor zijn rekening, vak- en managementbladen 3,3% en de overige mediumtypen 0,9%.
De verzameling van personeelsadvertenties op Internet door Nielsen kan op zijn best ‘spotty’ worden genoemd. De 35 – 40 sites staan natuurlijk niet in verhouding tot de grofweg 8.000 sites die door JobFeed worden bezocht. Waarmee de betrouwbaarheid van de door Nielsen gesuggereerde verhoudingen tussen de verschillende mediatypen op zijn minst ter discussie kan worden gesteld.
Dan is er de trendmatigheid die Nielsen op basis van haar cijfers denkt te kunnen bieden. Wederom het persbericht van Nielsen:
In de bijna 1,3 miljoen personeelsadvertenties werd voor ruim 1,4 miljoen vacatures geadverteerd in 2008. Dat is 7,3% minder dan in 2007. Hiervan werden er ruim 1,1 miljoen vacatures geregistreerd op internet (-6,6%), 165.000 in dagbladen (-13,3%) en bijna 93.000 (-4,9%) in vak- en managementbladen.
Een daling van het aantal personeelsadvertenties in 2008 versus 2007 wordt door Nielsen als een trend neergezet die haar oorzaak in de economische crisis heeft. Hoewel dat laatste niet ter discussie hoeft te staan is het maar de vraag of de cijfers van Nielsen dit fenomeen in kaart brengen.
Tenslotte is er sprake van een afnemend marktaandeel van de grootste vacaturesites in 2008. Aangezien deze sites een zeer belangrijk aandeel hebben in de door Nielsen verzamelde personeelsadvertenties op Internet is de gesignaleerde trend (-6,6%) deels kunstmatig.
Nawoord
Voor het doel waarmee Nielsen haar informatie over personeelsadvertenties aanbiedt is het ongetwijfeld zeer geschikt. Waarbij het bruto aantal personeelsadvertenties wordt bekeken en dus niet het netto aantal vacatures. Hoewel in mijn optiek Internet als kanaal nadrukkelijk is onderbedeeld.
Voor trends in de arbeidsmarkt is de informatie echter niet geschikt; wederom vooral door de zeer beperkte dekking van het Internet als kanaal.
Bas van de Haterd
says:Goed stuk en precies mijn argument, al enige tijd, waarom Nielsen cijfers twijfelachtig betrouwbaar zijn. Jouw analyse van de grote 4 laat ook zien hoe selectief zo’n steekproef is.